Gierpont

Bij een gierpont maakt men gebruik van de stroming van een rivier. Stroomopwaarts, midden op de bodem van de rivier, ligt een zwaar anker met een staalkabel, die verbonden is met de gierpont. Omdat de stalen kabel een bepaalde lengte moet hebben wordt een deel van deze kabel gedragen door zogenaamde “bochtaken” of “kabelschuiten”, die de kabel vrij houden van de bodem van de rivier. Het aantal bochtaken kan drie tot vijf zijn. Door deze kabel, die in een driehoeksverbinding aan de veerpont verbonden zit, aan één zijde enigszins in te korten, zal het vaartuig zichzelf naar de andere oever brengen. Bij het terugvaren wordt de andere zijde weer enigszins ingekort en vaart de gierpont terug naar de tegenover liggende veerstoep.

De snelheid van een reine gierpont is erg laag. Dit, samen met de langdurige hinder tijdens de overvaart voor de overige scheepvaart is er de reden van, dat er in Nederland en in België geen ongemotoriseerde gierveerponten meer varen.